Weerbaarheid op de basisschool

Weerbaar zijn betekent opkomen voor jouw wensen, grenzen en behoeften en daarbij rekening houdend met de wensen en grenzen van de ander. Weerbaar gedrag is opkomen voor jezelf met respect voor jezelf en voor de ander. Niet weerbaar gedrag kan dus zowel sub-assertief als agressief zijn. Iemand die weerbaar is, houdt rekening met de eigen gevoelens en met die van de ander. Wanneer kinderen niet weerbaar zijn, is de kans groot dat zij slachtoffer worden van machtsmisbruik zoals het geval is bij pesten, groepsdruk en sexting. Daarnaast is de kans groot dan zij zich schuldig maken aan machtsmisbruik, bijvoorbeeld omdat zij het moeilijk vinden om de groepsdruk te weerstaan.

 

 

Lage weerbaarheid kan voor veel problemen zorgen.

In dit artikel staat een aantal tips om in de klas te werken aan het verhogen van de weerbaarheid. Het verhogen van weerbaarheid is geen ‘trucje’ en vraagt om een aanpak die zich uitstrekt over vier aspecten, namelijk:

  • werken aan het vergroten van eigenwaarde
  • herkennen en erkennen van de eigen grenzen
  • vaardigheden
  • een goede houding

 

Werken aan eigenwaarde

Er is een verband tussen weerbaarheid en eigenwaarde. Het is moeilijk om voor jezelf op te komen als je jezelf niets waard vindt. Laag zelfvertrouwen kan bovendien leiden tot risicogedrag zoals drugsgebruik. Omgekeerd heeft een groot zelfvertrouwen een positieve invloed op gezond gedrag.

Het werken aan het vergroten van eigenwaarde is dan ook een eerste stap in het werken aan weerbaarheid om (verdere) problemen in de klas te voorkomen. Over het algemeen groeit de eigenwaarde van de meeste kinderen vanzelf gedurende de periode op de basisschool (met een kortstondige terugval rond hun twaalfde). Kinderen die echter te weinig eigenwaarde bezitten, krijgen het zwaar. Doordat deze kinderen verwachten dat ze van hun taken niets terecht zullen brengen, ontwikkelen ze een grote angst waardoor de kans dat het inderdaad niet goed gaat, zal toenemen. Deze cyclus van mislukkingen is steeds moeilijker te doorbreken. Leerkrachten die voldoende betrokken zijn, structuur bieden en autonomie-ondersteunend zijn, kunnen het zelfbeeld van deze kinderen vergroten.

Concreet kan een leerkracht werken aan het vergroten van eigenwaarde door veel complimenten te geven en te zorgen voor een leeraanbod waarbij alle kinderen successen ervaren (en niet alleen de intelligente en sportieve kinderen). In weerbaarheidstrainingen wordt ook gewerkt aan het vergroten van eigenwaarde met behulp van werkvormen, zoals het doorslaan van een plankje (vanaf 10 jaar) of het tekenen van een ‘trots’-hand. Bij de trotshand tekent ieder kind zijn hand op een vel papier. In iedere vinger en duim schrijven zij iets waar zij trots op zijn, bijvoorbeeld iets wat ze hebben bereikt, iets waar ze goed in zijn of wat ze mooi vinden aan zichzelf. Vervolgens presenteren zij zich aan de groep met de zin: ‘Ik ben (dan noemen ze hun naam) en ik ben trots op…. ‘, hetgeen dan vanzelfsprekend beantwoord wordt met applaus van de anderen.[ In het Handboek Weerbaarheid en het Handboek Marietje Kessels staan meer werkvormen waarmee je aan de vergroting van eigenwaarde kunt werken. ]-> kader van maken?

Herkennen en erkennen van eigen grenzen en gevoelens

Het herkennen en erkennen van grenzen is een andere noodzakelijke vaardigheid om weerbaar te zijn. Je kunt immers alleen een grens trekken als je herkent wanneer iemand jouw grens overschrijdt. Binnen weerbaarheidstrainingen kennen we hiervoor het ja-, nee- en twijfelgevoel. Een ja-gevoel betekent dat je zonder enig voorbehoud iets leuk vindt, met een nee-gevoel vindt je het niets en met een twijfelgevoel roept iets of iemand zowel positieve als negatieve gevoelens op. Door woorden te geven aan de verschillende gevoelens is het mogelijk erover te praten.

In de klas kunnen deze begrippen geïntroduceerd worden met een stellingenspel. De docent noemt verschillende dingen en de kinderen geven aan welke gevoelens zij daarbij hebben. Vanzelfsprekend begint het spel eenvoudig met bijvoorbeeld ‘ijsjes eten in de zomer’, ‘naar het strand gaan’ en ‘straf krijgen’. Het twijfelgevoel wordt geïntroduceerd met bijvoorbeeld ‘de laatste dag voor de zomervakantie’ – kinderen zullen aangeven dat ze dat aan de ene kant leuk vinden omdat er veel vrije dagen aankomen en er dus een ja-gevoel bij hebben, maar dat het aan de andere kant ook jammer is dat ze hun klasgenootjes zo’n lange tijd niet zien. Wanneer de basis helder is, kan uitgelegd worden dat mensen ook een ja-, nee- of twijfelgevoel kunnen oproepen, bijvoorbeeld als iemand heel aardig doet, maar ook als iemand te dichtbij komt.

Voor jonge kinderen is het moeilijk om het twijfel-gevoel te herkennen, daarom oefenen we tot de leeftijd van ongeveer 9 jaar alleen het nee- en ja-gevoel geoefend en pas vanaf een jaar of 10 ook het twijfelgevoel.

In dit kader is ook het lichaamsbewustzijn belangrijk. Dat is te ontwikkelen door bijvoorbeeld stoeispelen, kindermassages of kinderyoga.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Voorbeeld werkvorm:

Verdeel de kinderen in duo’s, waarbij A achter B zit en een pizza bakt op de rug van B:

  • Kneed het deeg van de pizza (kneed de rug van B).
  • Maak een grote ronde bodem van het deeg (cirkels op de rug van B).
  • Hoe er tomatensaus op (veeg met de zijkant van de handen op de pizza).
  • Leg er uienringen op (met de wijsvinger kleine rondjes over de hele rug).
  • Dan wat schijfjes salami (met de wijsvinger kleine rondjes over de hele rug).
  • Voeg de olijven toe (met de vingertoppen kloppen).
  • Strooi er kaas op (met je vingertoppen zachtjes kloppen).
  • Zet de pizza in de oven (schuif met de muis van de hand van de onderrug naar boven).
  • Pak de pizza uit de oven (met de pinkkant van de hand van de schouders naar beneden schuiven) en verdeel in stukken (met de wijsvinger over de rug).

 

Deze werkvorm kan ook uitgevoerd worden in de hele groep: in dat geval ligt een leerling op de grond en zitten alle andere leerlingen om die persoon.

Uit: Handboek weerbaarheid: van theorie naar toepassing

 ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Weerbaarheidsvaardigheden

Eigenwaarde en het herkennen en erkennen van grenzen zijn belangrijk, maar het hebben van concrete vaardigheden natuurlijk ook. Door kinderen te leren op een goede manier een grens te stellen, zullen ze beter in staat zijn om voor zichzelf op te komen. Bovendien zal een kind met voldoende vaardigheden gemakkelijker succeservaringen opdoen en daardoor een groeiend gevoel van eigenwaarde krijgen.

In dit kader zijn er drie dingen belangrijk:

  • de vaardigheid van hulp vragen
  • de vaardigheid om de goede woorden en toon te kiezen
  • een goede houding

Hulp vragen doe je door te vertellen wat er aan de hand is, waarom hulp nodig is en na te denken bij wie je voor hulp terecht kunt. Maak samen met de kinderen een lijst met namen van mensen waar ze heen kunnen. Op deze lijst kunnen familieleden en buren staan, maar ook de kindertelefoon en de vertrouwenspersoon.

Om te oefenen met de goede woorden en toon voor het stellen van een grens werken we in weerbaarheidstrainingen met vier stappen. Door de vier stappen te volgen, leren de kinderen niet alleen een grens te trekken, maar doen ze dat op een goede manier.

De vier stappen zijn:

  1. Zeg duidelijk dat je iets niet wilt: ‘Hou daar alsjeblieft mee op!’
  2. Als de ander niet ophoudt, nóg stelliger zeggen dat je iets niet wilt: ‘Hou nu op!’
  3. Als de ander nog steeds niet ophoudt, voeg je er een waarschuwing aan toe: ‘Als je nu niet ophoudt, dan…. ‘
  4. Doen waar je voor gewaarschuwd hebt.

Het is belangrijk om bij de derde stap iets te noemen dat zowel wenselijk als realistisch is. Het heeft geen enkele zin iets te roepen wat niet waargemaakt kan worden – en daar zijn kinderen natuurlijk soms wel toe geneigd. Het kind kan bijvoorbeeld naar de juf of meester gaat als de ander niet ophoudt.

 

Houding

Niet onbelangrijk tenslotte is de houding. Omdat de non-verbale boodschap soms krachtiger is dan de verbale boodschap is een houding essentieel bij weerbaarheid. Een goede basishouding werkt als een mes dat aan twee kanten snijdt; enerzijds zorgt het dat de grens beter getrokken kan worden, anderzijds levert het een positief gevoel op om een goede houding te hebben. Een goede houding betekent dat de voeten stevig op de grond staan, de adem laag is (uit de buik) en het hoofd en de rug recht. Bovendien heeft het gezicht een uitdrukking die klopt met de boodschap die uitgezonden wordt. Soms wordt er ook gewerkt met een zogenaamde ‘stop-hand’ (open hand recht vooruit), maar daarmee wordt het stellen van een grens soms ook een spel en daarmee dus niet meer serieus genomen. Het advies is om de stop-hand niet te gebruiken en je te richten op een goede basishouding.

Hiervoor zijn verschillende werkvormen die eenvoudig te vinden zijn in de literatuur.